Ik zag haar voor het eerst bij Hotel Badwater. Een hete zomerdag halverwege de maand mei in het jaar 2013. Aan een wiebelige tafel en vanaf een verroestte stoel deed ik verslag van de politieke situatie, zittend naast het lege zwembad dat ooit dé iconische ontmoetingsplek van de stad was, waar vroeger ontspanning, liefde en hoop elkaar omarmden, maar waar op dat moment de zichtbaar lege bodem alleen nog maar symbool stond voor vervlogen hoop en gedoofde toekomstdromen. Niemand sprak er openlijk over, maar de blikken zeiden genoeg, ook haar blik. Het gezicht van Ayana. Met haar donker glanzende huid zette ze een lauw flesje cola op mijn tafel. Er was al dagenlang geen elektriciteit, waardoor het zinloos was om een discussie te starten over kwaliteit en dat ik een betalende gast was. Ze liep op blote voeten. Een gekleurde omslagdoek rondom haar heupen en een doorzichtige stof over haar bijna zwarte borsten. Ik herinner nog dat ik verontwaardigd reageerde toen ik haar een tip gaf. Twaalf Ria. Bijna het dubbele van de toen recent geïnflateerde prijs. Haar lege ogen pakten het geld aan zonder op te lichten.

Een dag later zat ik weer op dezelfde plek. Vanuit mijn geboorteland waren nieuwe functionarissen aangekomen. Ze werkten aan een gezamenlijk doel, het doel dat ik in geschreven tekst moest vangen en beschrijven, over hoe enorm betrokken wij waren bij de plaatselijke genocide, een oorlog tussen groepen mensen die ooit elkaars verwanten waren, maar die nu door bestuurlijke fouten en misplaatste berichtgeving elkaar als vijanden bezagen. Vanaf de plek naast het zwembad zag ik dat Ayana druk bezig was met alle voorbereidingen. Er zou een groot diner worden gegeven, waarbij hooggeplaatste ambtenaren van de lokale regering zouden aanschuiven. In een tijd waarin voedsel schaars was, dorpelingen op straat stierven van de honger, ziekenhuisbedden vaker dan ooit binnen een dag al richting het mortuarium werden gereden en de krijsende wanhoop buiten de muren van ons verblijf toenam, kregen wij kaviaar opgediend. Tafels vol culinaire gerechten waarvan de lokale bevolking nog nooit van had gehoord en die zij in hun hele leven ook nooit zouden kunnen betalen. Het voelde destijds niet aan als decadentie. Dat was het geaccepteerde verschil tussen een modern en een onderontwikkeld land. De realiteit was dat wij onze ogen sloten. Het passeerde zelfs niet in onze gedachten. We negeerden dat wij in een bevoorrechte positie zaten en dat wij misschien wel erger waren dan de oppositie. Lijkenpikkers. Aasgieren. Zo zagen we dat natuurlijk niet, maar ook ik keek bewust de andere kant op als Ayana voor de zoveelste keer met iemand naar achteren ging. Diep van binnen dacht ik het voor haar een bewuste keuze was. Ik keek zelfs op haar neer, een mooie vrouw die haar benen spreidde voor geld. Ze lokte het uit en maakte gebruik van de situatie. Achteraf kan ik mijzelf alleen maar naïef noemen, zeker nadat ook ik mijn portemonnee trok, waarbij ik dacht dat ik haar een plezier deed en dat ik tegemoetkwam in haar wensen en behoeften.

Misschien waren het haar wiegende heupen, haar volmaakte rondingen of het feit dat ze moest huilen nadat we beiden waren klaargekomen. Ik herinner nog dat ik haar aankeek en voorzichtig over haar betraande gezicht wreef. Ze mompelde iets in een taal die ik niet begreep. Zachte woorden, onbekende klanken, geluiden en intonaties die mijn ziel beroerden en die mij de vele nachten daarna wakker hielden. Na een uur vol extase opende ik mijn portemonnee en ze deed een greep naar wat papiergeld. Geen idee wat ze pakte en het maakte mij ook niet uit, ik was verkocht.

In de dagen daarna probeerde ik haar zo vaak als mogelijk op te zoeken. Vanuit mijn werk had ik een budget van vijfenvijftig euro per dag, omgerekend kwam dat neer op bijna zevenhonderdenvijftig Ria. Het verblijf kostte nog geen kwart van dat bedrag. De rest besteedde ik aan het ontbijt, lauwe frisdrank en Ayana. Het begon steeds moeilijker te worden om objectief te schrijven. In het begin zag ik voornamelijk de regerende macht die worstelde met zijn bestaansrecht. Na enkele dagen of misschien weken, zag ik de pijn van de lokale bevolking, weerspiegeld in haar ogen. Het geld dat ik haar gaf, ging meteen naar voedsel en plastic flesjes water omdat de waterput het vocht van de overleden bevolking in zich op had genomen. Ze streed voor een toekomst die door lokale politiek en onze eigen beweegredenen gedoemd was om te falen. Precies op dat moment besefte ik dat zowel Ayana en ik een marionet waren van een groter spel. We konden beiden geen invloed uitoefenen. Het lag volledig buiten ons bereik.

Toen de oorlog uitbrak, de onvermijdelijke oorlog, raakte ik haar kwijt. Parkeerplaatsen waren gevuld met tanks. Een vredesmissie noemden ze het. In werkelijkheid was het een machtsvertoon en het was mijn opdracht om de positieve elementen daarvan te beschrijven en te publiceren. Ik schreef en beschreef, maar in elke zin en elke formulering ontbrak haar aanwezigheid. Mijn verslagen bleven leeg, hol, triest en koud. Het eten smaakte niet meer. De lauwe cola kreeg ik niet meer weg. Steeds langer bleef ik op bed liggen en ik onttrok mezelf uit de drukte, om vervolgens alleen nog maar naar buiten te gaan om haar te zoeken. In mijn slaap droomde ik over haar glimlach, haar naakte lichaam en de vonk in haar ogen als ik mijn vingers door haar zachte krullen liet glijden. Ze begreep niet wat ik fluisterde, maar ze luisterde, volgde mijn lippen en dronk gulzig de woorden die rechtstreeks uit mijn hart een weg naar buiten zochten. Onze momenten alleen terwijl de hele politieke omgeving een gefingeerde vrede nastreefde, maar in werkelijkheid alleen maar een aandeel zocht in de kostbare metalen waar dit land rijk van was.

Drie maanden later werden busjes volgestouwd. Tenten werden neergehaald. Het porseleinen servies werd ingeladen en het overgebleven vuilnis belandde op de berg afval die wij gecreëerd hadden, vlak buiten de muur van ons verblijf. Onze missie was geslaagd, zeiden mijn collega’s, maar ik zag alleen maar het verlies. De doffe ogen van de lokale bevolking en wat daarvan overgebleven was, het drukte zwaar op mijn ziel. Ayana heb ik nooit meer gezien, alleen nog maar in mijn dromen. Haar prachtig bruine ogen die mij soms verliefd en soms hopeloos verdrietig aankeken. Soms vanaf het terras waar ze mij een lauw glas fris inschonk en soms vanaf de bodem van het lege zwembad.

Ik zag haar voor het eerst bij Hotel Badwater. Een hete zomerdag halverwege de maand mei in het jaar 2013. Aan een wiebelige tafel en vanaf een verroestte stoel deed ik verslag van de politieke situatie, zittend naast het lege zwembad dat ooit dé iconische ontmoetingsplek van de stad was, waar vroeger ontspanning, liefde en hoop elkaar omarmden, maar waar op dat moment de zichtbaar lege bodem alleen nog maar symbool stond voor vervlogen hoop en gedoofde toekomstdromen. Niemand sprak er openlijk over, maar de blikken zeiden genoeg, ook haar blik. Het gezicht van Ayana. Met haar donker glanzende huid zette ze een lauw flesje cola op mijn tafel. Er was al dagenlang geen elektriciteit, waardoor het zinloos was om een discussie te starten over kwaliteit en dat ik een betalende gast was. Ze liep op blote voeten. Een gekleurde omslagdoek rondom haar heupen en een doorzichtige stof over haar bijna zwarte borsten. Ik herinner nog dat ik verontwaardigd reageerde toen ik haar een tip gaf. Twaalf Ria. Bijna het dubbele van de toen recent geïnflateerde prijs. Haar lege ogen pakten het geld aan zonder op te lichten.

Een dag later zat ik weer op dezelfde plek. Vanuit mijn geboorteland waren nieuwe functionarissen aangekomen. Ze werkten aan een gezamenlijk doel, het doel dat ik in geschreven tekst moest vangen en beschrijven, over hoe enorm betrokken wij waren bij de plaatselijke genocide, een oorlog tussen groepen mensen die ooit elkaars verwanten waren, maar die nu door bestuurlijke fouten en misplaatste berichtgeving elkaar als vijanden bezagen. Vanaf de plek naast het zwembad zag ik dat Ayana druk bezig was met alle voorbereidingen. Er zou een groot diner worden gegeven, waarbij hooggeplaatste ambtenaren van de lokale regering zouden aanschuiven. In een tijd waarin voedsel schaars was, dorpelingen op straat stierven van de honger, ziekenhuisbedden vaker dan ooit binnen een dag al richting het mortuarium werden gereden en de krijsende wanhoop buiten de muren van ons verblijf toenam, kregen wij kaviaar opgediend. Tafels vol culinaire gerechten waarvan de lokale bevolking nog nooit van had gehoord en die zij in hun hele leven ook nooit zouden kunnen betalen. Het voelde destijds niet aan als decadentie. Dat was het geaccepteerde verschil tussen een modern en een onderontwikkeld land. De realiteit was dat wij onze ogen sloten. Het passeerde zelfs niet in onze gedachten. We negeerden dat wij in een bevoorrechte positie zaten en dat wij misschien wel erger waren dan de oppositie. Lijkenpikkers. Aasgieren. Zo zagen we dat natuurlijk niet, maar ook ik keek bewust de andere kant op als Ayana voor de zoveelste keer met iemand naar achteren ging. Diep van binnen dacht ik het voor haar een bewuste keuze was. Ik keek zelfs op haar neer, een mooie vrouw die haar benen spreidde voor geld. Ze lokte het uit en maakte gebruik van de situatie. Achteraf kan ik mijzelf alleen maar naïef noemen, zeker nadat ook ik mijn portemonnee trok, waarbij ik dacht dat ik haar een plezier deed en dat ik tegemoetkwam in haar wensen en behoeften.

Misschien waren het haar wiegende heupen, haar volmaakte rondingen of het feit dat ze moest huilen nadat we beiden waren klaargekomen. Ik herinner nog dat ik haar aankeek en voorzichtig over haar betraande gezicht wreef. Ze mompelde iets in een taal die ik niet begreep. Zachte woorden, onbekende klanken, geluiden en intonaties die mijn ziel beroerden en die mij de vele nachten daarna wakker hielden. Na een uur vol extase opende ik mijn portemonnee en ze deed een greep naar wat papiergeld. Geen idee wat ze pakte en het maakte mij ook niet uit, ik was verkocht.

In de dagen daarna probeerde ik haar zo vaak als mogelijk op te zoeken. Vanuit mijn werk had ik een budget van vijfenvijftig euro per dag, omgerekend kwam dat neer op bijna zevenhonderdenvijftig Ria. Het verblijf kostte nog geen kwart van dat bedrag. De rest besteedde ik aan het ontbijt, lauwe frisdrank en Ayana. Het begon steeds moeilijker te worden om objectief te schrijven. In het begin zag ik voornamelijk de regerende macht die worstelde met zijn bestaansrecht. Na enkele dagen of misschien weken, zag ik de pijn van de lokale bevolking, weerspiegeld in haar ogen. Het geld dat ik haar gaf, ging meteen naar voedsel en plastic flesjes water omdat de waterput het vocht van de overleden bevolking in zich op had genomen. Ze streed voor een toekomst die door lokale politiek en onze eigen beweegredenen gedoemd was om te falen. Precies op dat moment besefte ik dat zowel Ayana en ik een marionet waren van een groter spel. We konden beiden geen invloed uitoefenen. Het lag volledig buiten ons bereik.

Toen de oorlog uitbrak, de onvermijdelijke oorlog, raakte ik haar kwijt. Parkeerplaatsen waren gevuld met tanks. Een vredesmissie noemden ze het. In werkelijkheid was het een machtsvertoon en het was mijn opdracht om de positieve elementen daarvan te beschrijven en te publiceren. Ik schreef en beschreef, maar in elke zin en elke formulering ontbrak haar aanwezigheid. Mijn verslagen bleven leeg, hol, triest en koud. Het eten smaakte niet meer. De lauwe cola kreeg ik niet meer weg. Steeds langer bleef ik op bed liggen en ik onttrok mezelf uit de drukte, om vervolgens alleen nog maar naar buiten te gaan om haar te zoeken. In mijn slaap droomde ik over haar glimlach, haar naakte lichaam en de vonk in haar ogen als ik mijn vingers door haar zachte krullen liet glijden. Ze begreep niet wat ik fluisterde, maar ze luisterde, volgde mijn lippen en dronk gulzig de woorden die rechtstreeks uit mijn hart een weg naar buiten zochten. Onze momenten alleen terwijl de hele politieke omgeving een gefingeerde vrede nastreefde, maar in werkelijkheid alleen maar een aandeel zocht in de kostbare metalen waar dit land rijk van was.

Drie maanden later werden busjes volgestouwd. Tenten werden neergehaald. Het porseleinen servies werd ingeladen en het overgebleven vuilnis belandde op de berg afval die wij gecreëerd hadden, vlak buiten de muur van ons verblijf. Onze missie was geslaagd, zeiden mijn collega’s, maar ik zag alleen maar het verlies. De doffe ogen van de lokale bevolking en wat daarvan overgebleven was, het drukte zwaar op mijn ziel. Ayana heb ik nooit meer gezien, alleen nog maar in mijn dromen. Haar prachtig bruine ogen die mij soms verliefd en soms hopeloos verdrietig aankeken. Soms vanaf het terras waar ze mij een lauw glas fris inschonk en soms vanaf de bodem van het lege zwembad.

Schrijf je nu in voor mijn nieuwsbrief